Albert Vigoleis Thelen (1903 - 1989) was een Duits auteur en vertaler, afkomstig uit het grensgebied met Nederland.
Hij was de zoon van boekhandelaar Louis Thelen en diens echtgenote Johanna Scheifes en werd, evenals zijn drie broers, katholiek opgevoed. Het gymnasium in Viersen verliet hij na een jaar, zonder diploma. Na enkele jaren te hebben gewerkt als technisch tekenaar bezocht hij in 1923 de textielvakschool in Krefeld. Op 30 oktober 1925 begon hij de studie germanistiek, filosofie en kunstgeschiedenis aan de universiteit van Keulen. In het daarop volgende jaar zette hij zijn studie voort aan de universiteit van Münster, waar hij ook Nederlands studeerde. Bij zijn eerste pogingen literair werk te vervaardigen, koos hij als alter ego zijn tweede voornaam Vigoleis, naar eigen zeggen afkomstig uit het middeleeuwse epos Wigalois van Wirnt von Grafenberg.
In 1928 werkte Thelen als assistent van professor Karl Dester in Keulen mee aan de Internationale Presseausstellung Pressa. Daar leerde hij zijn latere vrouw Beatrice Bruckner kennen. Tussen 1928 en 1931 voorzag hij in zijn levensonderhoud als arbeider op de boerderij van zijn oudere broer Joseph. Hij trachtte vele malen te debuteren, hetgeen hem uiteindelijk (12 september 1929) lukte met de tekst Versuch einer Deutung (een artikel over de schilder Hermann Schmitz in de Vereinigten Drei-Städte-Zeitung).
Thelen woonde enkele maanden in Amsterdam en vervolgens van 1931 tot 1936 woonde Thelen met zijn echtgenote op Mallorca, waar hij o.a. de vertaling in het Duits voltooide van Het carnaval der burgers van de Nederlandse essayist Menno ter Braak, met een voorwoord van Thomas Mann. Door het aan de macht komen van de nazi's in Duitsland, kon daarvoor echter geen uitgever meer worden gevonden. Om dezelfde reden leden ook zijn Duitse vertalingen van de Nederlandse schrijvers Van Vriesland en Slauerhoff schipbreuk.
In 1934 traden Albert en Beatrice in Barcelona in het huwelijk. Uit die tijd stamt zijn levenslange vriendschap met Albert Helman. Wegens het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog week het echtpaar, dat in Duitsland als fel anti-fascistisch bekendstond, uit naar Marseille en later naar Auressio (Zwitserland). Velen van hun goede vrienden op Mallorca werden op gruwelijke wijze door Spaanse fascisten gedood. Via Frankrijk en Spanje bereikten Thelen en Beatrice in 1939 Portugal, waar de dichter Teixeira de Pascoaes ze tot 1947 onderdak verschafte op zijn wijnplantage 'Sao Jao de Gatao' nabij Amarante. Deze jaren bleken voor Thelen zeer productief; zijn poging om zijn vriend Marsman hier naar toe te halen mislukte.
Van 1947 tot 1954 verbleef Thelen met zijn vrouw weer in Amsterdam. Thelen genoot in Nederland al voor de oorlog in kleine kring, voornamelijk onder schrijvers, een bijzondere reputatie vanwege zijn zeer bewogen leven. Een selectie uit zijn brieven, die Ter Braak had willen uitgeven, had in 1940 al schipbreuk geleden door Ter Braaks vroege dood en het uitbreken van de oorlog, waarin de originelen verloren waren gegaan. Deze manuscripten deelden het lot van het proza en de vele gedichten, die tijdens Thelens verblijf in een bordeel op Mallorca door ratten waren opgevreten of aldaar door hemzelf verbrand.
Uitgever Geert van Oorschot moedigde hem aan, alsnog zijn herinneringen op schrift te stellen en publiceerde zo als eerste Thelens autobiografische roman Die Insel des zweiten Gesichts, in het Duits. Hij was het, die de schrijver in deze naoorlogse jaren met raad en daad terzijde stond. Toen echter bleek dat van Oorschot het manuscript van Die Insel des zweiten Gesichts te lang vond, scheurde Thelen er in een woedeaanval 300 pagina's uit en verbrandde die in de haard; hierdoor gingen vooral de herinneringen aan zijn vriendschap met de dichter Hendrik Marsman verloren. Die Insel des zweiten Gesichts verscheen in 1953 bij Van Oorschot, en werd door Thomas Mann geprezen als een van de grootste autobiografieën van de twintigste eeuw. Thelens boek laat zich vergelijken met andere grote autobiografieën, zoals Het land van herkomst van Eduard du Perron en Jahrestage van Uwe Johnson. Het boek leverde Thelen in 1954 de Theodor-Fontane-prijs op.
In 1954 verhuisde Thelen eerst naar Locarno en vervolgens naar Ascona. In 1960 verhuisde hij naar Blonay nabij Vevey. Hij beheerde er de landgoederen van vermogende grootgrondbezitters. In 1962 werd hij erkend als slachtoffer van het naziregime en hij ontving als zodanig een financiële toelage. In 1973 verhuisde hij naar Lausanne.
Met ingang van 27 december 1984 verleende de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen hem de titel Professor. Een jaar later nam hij van de Duitse president Richard von Weizsäcker een hoge onderscheiding in ontvangst vanwege zijn algehele verdiensten op literair gebied. In 1986 vestigde het echtpaar zich in Dülken, waar Thelen in 1989 overleed, drie jaar later gevolgd door zijn echtgenote.